Boekpresentatie De voorloper

Maandag 26 mei - Theater Bellevue
Photo 1
© Anne-Marie Stordiau
Photo 2
© Jacobijn Sandberg
Photo 4
© Anne-Marie Stordiau
Photo 3
© Jacobijn Sandberg
Photo 5
© Jan Rooduijn
Photo 6
© Jan Rooduijn
Tekst Peter Brusse

Dames en Heren, Zeer Gewaardeerd Nagebroed.

Om maar meteen met de deur in huis te vallen, u lastig te vallen met de vraag die me al jaren bezighoudt: waarom schrijven zonen zo graag over hun vader? Wat is dat toch? Zijn het, zoals wel beweerd wordt, allemaal stiekeme vadermoordenaars? Moet je je vader overwinnen en verslaan om jezelf te kunnen worden?

Ook Toms eigen vader vreesde in zijn Freudiaanse dromen dat de zoon gedoemd was zijn vader te vermoorden.

En…. Tom en ik, wij weten van een tv-script dat werd afgewezen omdat de zoon – en die zoon was ik – geen conflict met zijn vader was aangegaan. Dus fout, deugde niet, te saai voor woorden.

Daar hoeft Tom zich nu met Hans, zijn eigen vader, geen zorgen over te maken. Integendeel, er is zo verbijsterend veel conflictstof in dit fascinerende, pijnlijk eerlijke boek dat je het bijna niet kunt geloven.

Vader Hans was een integer, moreel hoogstaand idealist, een pionier, voorloper, zendeling die de mensheid wilde verheffen. Maar zijn kinderen waren hinderen. Zij moesten het bezuren. En niet zo’n beetje ook. ‘Opvoeden’, zei Hans, ‘daar begin ik niet aan.’ En: ‘Onze bloedverwantschap betekent niet dat ik meer van mijn kinderen hou dan van andere.’ Waarom zou hij de voorkeur geven aan willekeurig ‘nagebroed’? Het klinkt als addergebroed.

Ga dan maar eens een boek schrijven waarin die vader er nog goed vanaf komt. En om het maar meteen te zeggen: dat is Tom wonderbaarlijk goed gelukt. De Voorloper is een prachtig boek.

Tom is aan het werk gegaan, niet om eens lekker wraak te nemen, maar om te ontdekken wat die vader Hans bezielde. What made him tick? Ook dat was niet mals. Koel en kalm, bijna afstandelijk, ging Tom te werk, hij houdt de spanning erin, en schuwt de humor niet.

Hans is in de Eerste Wereldoorlog geboren, diens vader was kleermaker en geloofde in het arbeidersparadijs. Hij stierf toen Hans 12 jaar was. Ze waren gaan zwemmen in de Oude Rijn, ondanks de waarschuwing voor rattenziekte in open water. Hans vroeg zijn vader toch te gaan. Fataal, de goede man kreeg hoge koorts en stierf enkele dagen later. Intens verdriet en een schuldgevoel dat nooit helemaal is verdwenen. Hans werd onhandelbaar, moest van de christelijke HBS. Armoe, ruzie, hij kon zijn brave moeder niet verdragen. Op zijn zestiende verliet Hans het ouderlijk huis, waarna hij zijn moeder veertig jaar lang niet heeft gezien.

Na allerlei omzwervingen ging Hans theologie en Hebreeuws studeren, nam les in schermen met het floret en wilde dominee worden. Hij schreef gedichten.

Als overtuigd dienstweigeraar zat Hans gevangen in Veenhuizen toen de oorlog uitbrak. Zodra hij vrij kwam ging hij in het verzet, begeleidde –levensgevaarlijk – Joodse kinderen naar onderduikadressen. Hij begon in de Spuistraat het antiquariaat d’Eendt, waar verzetsstrijders elkaar ontmoetten en plannen beraamden.

Schuin daar tegenover huurde Hans in 1950 een pakhuis. Hier opende hij de kunstsociëteit Le Canard, die in de naoorlogse jaren het middelpunt werd van de gedurfde moderne kunst, de avant-garde.

Daar ontmoette ik Hans voor het eerst: een zachtaardige man, die even de kat uit de boom keek en dan enthousiast begon te vertellen over een schrijver, musicus, schilder of dichter. Hans nam alle tijd voor je. Ik vond het fantastisch, ging naar literaire avonden en exposities en zag er echte kunstenaars die je zomaar kon aanraken: Mulisch, Campert, Armando, Lucebert, Loevendie, noem maar op.

Stuk voor stuk waren die kunstenaars – jong als ze waren – getekend door de oorlog, bevlogen en vol idealisme. Maar ook vaak verguisd door de goegemeente.

‘Moderne kunstuitingen’, zei Hans, ‘tonen ons de moderne mens ten voeten uit. De mens is zo verschrikkelijk in de knoei geraakt. Wat hij zeggen wil kan eenvoudig niet worden gezegd met oude woorden.’

Trots vertelde ik Hans dat ik in 1954 bijna gezakt was voor mijn eindexamen omdat de leraar bij het mondeling examen plotseling heel kwaad werd toen ik zei dat ik de gedichten van de Vijftigers mooi vond.

Dat het bij Hans thuis niet zo lekker ging wist ik natuurlijk niet. Geldgebrek, deurwaarders aan huis, overspel… Tom vertelde me dat Hans eens in een museum tegen een vriend zei: Kijk, die daar, dat vind ik een aantrekkelijke vrouw. Waarop de vriend zei: ‘Ja, dat is Freddy, je eerste vrouw.’

Tom was elf jaar toen Hans vertrok en, schrijft Tom, daarna ruzie zocht met zijn kinderen.

Aangrijpend hoe Tom zonder wrok citeert uit brieven waarin Hans zijn drie kinderen, Jeroen, Paula en Tom, pest en kleineert. Ze krijgt van Hans de raad een vriend te zoeken om de kinderen eens flink aan te laten pakken. Van schrik wordt Riekje, Toms moeder, dochter van een foute dominee, verliefd op de jonge Ischa Meijer. Veel dwazer, droever, kun je het niet hebben.

D’Eendt en Le Canard redden het niet en Hans vond een nieuwe bestemming als dramaturg bij Toneelgroep Centrum. Hij waarschuwt dat toneel, dat zich aanpast aan de behoefte en smaak van het publiek, geen levend toneel brengt.

Eigentijds toneel, Hans vond het in Frankrijk, Engeland, Amerika en vooral in Duitsland dat na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog met zichzelf in het reine trachtte te komen. Hans verduitst, schrijft Tom ergens. Dat trof mij, als voormalig Londens correspondent.

De Engelsen – althans zo beweren ze graag – beschouwen het leven, de politiek, als een spel waarin het om de vorm, niet om de inhoud gaat. En dan zeggen ze beleefd: wie de waarheid en het geweten zoekt moet naar Duitsland. Zelfs in hun absurde humor zijn die Duitsers serieus. Geen Monty Python.

Wat niet wegneemt dat met Hans veel en vaak te lachen viel, hij bleef de vrolijke optimist. En in dat Duitsland vond hij ook zijn vierde echtgenote: Ingeborg. Samen ontdekten zij in de vroege jaren zestig in de Italiaanse Zee-Alpen een oud en verlaten bergdorp: Fanghetto.

Het was zijn Walden, terug naar de natuur. Weg van de stad en zijn morele corruptie. Daar… in dat verlaten dorp, dat alleen via een ezelspad te bereiken was.

Er was geen stromend water en de laatste Italiaanse bewoners leefden, puur en onschuldig, het leven zoals de natuur het bedoeld had. Zo zag Hans het. Hij schreef: ‘Ik kan niet zeggen hoe goed ik het hier heb.’

Hans veranderde niets aan het tegen de berg geplakte huis met de donkere kamers, de gewelfde muren en de kleine ramen die geen zonlicht binnen lieten. Strenge, kale monnik-cellen die hij volpropte met boeken, prenten, beelden en schilderijen.

Daar zag ik hem aan zijn bureau Sartre of Brecht vertalen; vaak spiernaakt, een overblijfsel uit de jaren dertig toen hij even deel uit maakte van een beweging die Freikörperkultur propagandeerde met als motto: het ontklede lichaam leidt tot een nieuwe cultuur.

Als er aan de deur geklopt werd deed de blote Hans open, wat de bezoeker weleens in verwarring bracht. Hans begreep niet waarom.

Er werd beweerd dat Fanghetto, uitgegroeid tot zomerverblijf van de artistieke grachtengordelelite, verworden was tot een Sodom en Gomorra. Nou ja, ik herinner me de actrice Kitty Courbois die op een zoele zomeravond luchtig gekleed, dansend door nauwe straatjes, zong: ‘Je suis tellement geil.’ Ik ben zo geil.

Bij Hans niets van dat alles. Geen heerlijke mediterrane zonneterrassen, nee, hij verpestte zijn eigen terras door er, toen er stromend water kwam, een erbarmelijk lelijke douchecabine op te zetten. Je vergaf het hem.

Hans werd milder en schreef, daar op de louteringsberg, te moeten erkennen dat hij het in het verre verleden totaal verknold had: ik ben voor alle drie een slecht vader geweest.

Toen Hans na een hersenbloeding niet meer praten kon, dook hij – geen woorden maar daden – meteen in bed met de logopediste. Een paar oude dorpsgenoten ontfermden zich in Italië over de bevriende vreemdeling; hij werkte mee op het land, plukte olijven en was gelukkig.

Op een dag kwam Hans niet terug van een wandeling door de bergen. Weken is naar hem gezocht. In wanhoop en paniek. Verschrikkelijk. Uiteindelijk is zijn lichaam door een visser tussen de rotsen bij de Roya gevonden. Hij stierf midden in de natuur, de natuur die zo vredig en mooi, maar ook zo wreed kon zijn.

Tom zegt er nog steeds niet in geslaagd te zijn vader te doorgronden.

Hans was een bijzonder man en Tom schreef een bijzonder boek. Hij heeft zijn vader niet vermoord, maar liefdevol tot leven gebracht.

Dus Dames en Heren, kopen dit boek. Uitgeverijen hebben het toch al zo moeilijk.

En Tom, om jou en het nagebroed wat verder te helpen, wil ik je dit oude sierbord geven met een gedicht van de Vlaamse dichter Guido Gezelle:

Zeer zelden

Gaat een kind

Terzijde van de baan

Die Vader heeft gevolgd

En Moeder nagedaan.

Misschien heb je er wat aan.